| Laarman, Berber Sophie De rol van het recht als er iets misgaat in de gezondheidszorg: Over openheid in de praktijk, de manco’s van het medisch tuchtrecht en een betere afwikkeling van schade Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 2022, ISBN: 9789462127272. @phdthesis{8acabe6102614a2196e1cde4802a177b,
title = {De rol van het recht als er iets misgaat in de gezondheidszorg: Over openheid in de praktijk, de manco’s van het medisch tuchtrecht en een betere afwikkeling van schade},
author = {Berber Sophie Laarman},
url = {https://research.vu.nl/en/publications/de-rol-van-het-recht-als-er-iets-misgaat-in-de-gezondheidszorg
https://research.vu.nl/en/publications/8acabe61-0261-4a21-96e1-cde4802a177b
https://alab.institute/wp-content/uploads/De_rol_van_het_recht_proefschrift_web.pdf},
isbn = {9789462127272},
year = {2022},
date = {2022-11-16},
urldate = {2022-11-16},
publisher = {Boom juridisch},
school = {Vrije Universiteit Amsterdam},
abstract = {When something goes wrong in healthcare, it is important that patients are informed in an open and honest manner. This dissertation focuses on the question: what is the role of law when something goes wrong in health care? To answer this question, research was conducted in three domains: action research with Dutch hospitals that want to become more open and practice being open in a better way; quantitative questionnaire research into the impact of medical disciplinary procedures on doctors who received a disciplinary measure, and traditional legal research into openness and the settlement of complaints and claims under the Quality, Complaints and Disputes in Health Care Act (Wkkgz). This study shows that openness requires policy, such as assistance for patients and support for care providers. At the institutional level, it is important to strive for a just culture, in which open discussion and learning from mistakes is the norm. The law appears to have adverse side effects in all three domains. The organisation of openness in hospitals is compartmentalised in procedures that make it difficult to pay attention to the full range of needs of the people involved; medical disciplinary law has a negative impact on the professional practice of defendants and rarely leads to learning; in principle, the Wkkgz has the potential to improve the settlement of both complaints and claims. Restorative justice, as a legal perspective on the principles of a just culture, has been explored as a way of realising that potential. Reflecting on these findings in a broader sense, it appears that the problems described here are not an isolated phenomenon. What can be learned from this dissertation is that when solving problems, it is important to strive for participation of those who are affected; in this dissertation patients and caregivers. In line with the principles of a just culture, restorative justice has been studied as a legal perspective for the settlement of incidents. The challenge this dissertation poses is how a restorative response after a medical incident can be organized concretely. Three methods were used in this thesis: action research, quantitative questionnaire research, traditional legal literature and case law research. As such, this dissertation is in line with the development towards a more empirical approach to law. Action research in particular offers potential for (legal) scholars who want to contribute to the improvement of an undesirable situation. The legal method does not lose its added value in this approach; on the contrary, it is one of the methods that action researchers will need in order to understand and change a problem in its entirety.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {phdthesis}
}
When something goes wrong in healthcare, it is important that patients are informed in an open and honest manner. This dissertation focuses on the question: what is the role of law when something goes wrong in health care? To answer this question, research was conducted in three domains: action research with Dutch hospitals that want to become more open and practice being open in a better way; quantitative questionnaire research into the impact of medical disciplinary procedures on doctors who received a disciplinary measure, and traditional legal research into openness and the settlement of complaints and claims under the Quality, Complaints and Disputes in Health Care Act (Wkkgz). This study shows that openness requires policy, such as assistance for patients and support for care providers. At the institutional level, it is important to strive for a just culture, in which open discussion and learning from mistakes is the norm. The law appears to have adverse side effects in all three domains. The organisation of openness in hospitals is compartmentalised in procedures that make it difficult to pay attention to the full range of needs of the people involved; medical disciplinary law has a negative impact on the professional practice of defendants and rarely leads to learning; in principle, the Wkkgz has the potential to improve the settlement of both complaints and claims. Restorative justice, as a legal perspective on the principles of a just culture, has been explored as a way of realising that potential. Reflecting on these findings in a broader sense, it appears that the problems described here are not an isolated phenomenon. What can be learned from this dissertation is that when solving problems, it is important to strive for participation of those who are affected; in this dissertation patients and caregivers. In line with the principles of a just culture, restorative justice has been studied as a legal perspective for the settlement of incidents. The challenge this dissertation poses is how a restorative response after a medical incident can be organized concretely. Three methods were used in this thesis: action research, quantitative questionnaire research, traditional legal literature and case law research. As such, this dissertation is in line with the development towards a more empirical approach to law. Action research in particular offers potential for (legal) scholars who want to contribute to the improvement of an undesirable situation. The legal method does not lose its added value in this approach; on the contrary, it is one of the methods that action researchers will need in order to understand and change a problem in its entirety. |
| Becx, Iris; Akkermans, Arno; Elbers, Nieke; Wees, Kiliaan Doe het zelf? Ervaringen met de afwikkeling van letselschade met en zonder belangenbehartiger Boek Boom Juridische Uitgevers, 2022. @book{fb91d178b5534f0f8504d1018b261d73,
title = {Doe het zelf? Ervaringen met de afwikkeling van letselschade met en zonder belangenbehartiger},
author = {Iris Becx and Arno Akkermans and Nieke Elbers and Kiliaan Wees},
url = {https://research.vu.nl/en/publications/do-it-yourself-personal-injury-claim-settlement-experiences-with-},
year = {2022},
date = {2022-01-01},
urldate = {2022-01-01},
publisher = {Boom Juridische Uitgevers},
abstract = {Na een verkeersongeval kunnen slachtoffers hun schade zelfstandig afhandelen en zelf contact onderhouden met de verzekeraar van de wederpartij, of bijgestaan worden door een belangenbehartiger. In dit onderzoek staan de ervaringen van de eerste groep, de zogenaamde ‘zelfhulpgroep’ centraal. Het gaat om een grote groep: 38% van alle letselschadezaken wordt afgewikkeld zonder dat daar een belangenbehartiger bij te pas komt. Over de zelfhulpgroep en over hun ervaringen was tot dusver heel weinig bekend. Onderzoek dat is verricht naar de behoeften en ervaringen van letselschadeslachtoffers betrof impliciet altijd benadeelden die zich lieten bijstaan door belangenbehartigers. Dit onderzoek is een eerste stap om die kennislacune te dichten.
Door middel van registratiegegevens van verzekeraars en interviews met slachtoffers is onderzocht waarom een verkeersslachtoffer wel of niet voor rechtshulp kiest, en welke invloed het al dan niet inschakelen van een belangenbehartiger heeft op verloop, uitkomst en slachtofferervaring van een letselschadezaak.
Dit onderzoek laat zien dat het afwikkelen zonder belangenbehartiger voor benadeelden zowel voor- als nadelen kan hebben, afhankelijk van de aard van letsel en schade, en de eigen situatie en voorkeuren. Dat pleit ervoor om voor benadeelden een zo goed mogelijk geïnformeerde keuzemogelijkheid te beiden, zodat zij op grond van feitelijke informatie kunnen beslissen een beslissing kunnen maken.
Deze resultaten van dit onderzoek hebben inmiddels geleid tot een samenwerkingsverband tussen de Vrije Universiteit, Slachtofferhulp Nederland en Achmea, waarbinnen gevolg gegeven wordt aan de in het onderzoek neergelegde aanbevelingen. },
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Na een verkeersongeval kunnen slachtoffers hun schade zelfstandig afhandelen en zelf contact onderhouden met de verzekeraar van de wederpartij, of bijgestaan worden door een belangenbehartiger. In dit onderzoek staan de ervaringen van de eerste groep, de zogenaamde ‘zelfhulpgroep’ centraal. Het gaat om een grote groep: 38% van alle letselschadezaken wordt afgewikkeld zonder dat daar een belangenbehartiger bij te pas komt. Over de zelfhulpgroep en over hun ervaringen was tot dusver heel weinig bekend. Onderzoek dat is verricht naar de behoeften en ervaringen van letselschadeslachtoffers betrof impliciet altijd benadeelden die zich lieten bijstaan door belangenbehartigers. Dit onderzoek is een eerste stap om die kennislacune te dichten.
Door middel van registratiegegevens van verzekeraars en interviews met slachtoffers is onderzocht waarom een verkeersslachtoffer wel of niet voor rechtshulp kiest, en welke invloed het al dan niet inschakelen van een belangenbehartiger heeft op verloop, uitkomst en slachtofferervaring van een letselschadezaak.
Dit onderzoek laat zien dat het afwikkelen zonder belangenbehartiger voor benadeelden zowel voor- als nadelen kan hebben, afhankelijk van de aard van letsel en schade, en de eigen situatie en voorkeuren. Dat pleit ervoor om voor benadeelden een zo goed mogelijk geïnformeerde keuzemogelijkheid te beiden, zodat zij op grond van feitelijke informatie kunnen beslissen een beslissing kunnen maken.
Deze resultaten van dit onderzoek hebben inmiddels geleid tot een samenwerkingsverband tussen de Vrije Universiteit, Slachtofferhulp Nederland en Achmea, waarbinnen gevolg gegeven wordt aan de in het onderzoek neergelegde aanbevelingen. |
| Ruppert, Christiaan Regelingen voor collectieve schade: geef slachtoffers erkenning Boek Boom juridisch, 's-Gravenhage, 2021, ISBN: 9789051891720. @book{Ruppert2021-gg,
title = {Regelingen voor collectieve schade: geef slachtoffers erkenning},
author = {Christiaan Ruppert},
url = {https://www.boomdenhaag.nl/en/webshop/regelingen-voor-collectieve-schade
https://alab.institute/regelingen-collectieve-schade/},
isbn = {9789051891720},
year = {2021},
date = {2021-11-09},
urldate = {2021-11-09},
publisher = {Boom juridisch},
address = {'s-Gravenhage},
series = {Amsterdam Institute for Law and Behavior (A-LAB)},
abstract = {Joodse oorlogstegoeden, seksueel misbruik in de jeugdzorg, chroom-6, de Toeslagenaffaire, Mijnbouw schade Groningen. Het zijn enkele voorbeelden waar collectieve schade opgetreden is. Vervolgens maakte de Nederlandse overheid regelingen voor slachtoffers. Veel van deze regelingen schieten hun doel voorbij. Ze zijn niet goed doordacht en onvoldoende uitgewerkt. Ook geven ze lang niet altijd alle slachtoffers voldoende erkenning voor wat hen is overkomen. Ten slotte lijkt de overheid elke keer weer het wiel opnieuw uit te vinden. Dit boek presenteert een overzicht en een vergelijking van 44 regelingen voor collectieve schade. Het levert belangrijke conclusies en aandachtspunten op voor als in de toekomst collectieve schade optreedt.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Joodse oorlogstegoeden, seksueel misbruik in de jeugdzorg, chroom-6, de Toeslagenaffaire, Mijnbouw schade Groningen. Het zijn enkele voorbeelden waar collectieve schade opgetreden is. Vervolgens maakte de Nederlandse overheid regelingen voor slachtoffers. Veel van deze regelingen schieten hun doel voorbij. Ze zijn niet goed doordacht en onvoldoende uitgewerkt. Ook geven ze lang niet altijd alle slachtoffers voldoende erkenning voor wat hen is overkomen. Ten slotte lijkt de overheid elke keer weer het wiel opnieuw uit te vinden. Dit boek presenteert een overzicht en een vergelijking van 44 regelingen voor collectieve schade. Het levert belangrijke conclusies en aandachtspunten op voor als in de toekomst collectieve schade optreedt. |
| Elbers, Nieke; Becx, Iris Secundaire victimisatie als probleem. Herstelrecht als oplossing?: Een onderzoek naar de reikwijdte van secundaire victimisatie en herstelrecht in het straf-, civiel- en bestuursrecht in Nederland Boek Boom juridisch, Den Haag, 2020, ISBN: 9789462908734. @book{Elbers2020-uj,
title = {Secundaire victimisatie als probleem. Herstelrecht als oplossing?: Een onderzoek naar de reikwijdte van secundaire victimisatie en herstelrecht in het straf-, civiel- en bestuursrecht in Nederland},
author = {Nieke Elbers and Iris Becx},
url = {https://www.boomdenhaag.nl/en/webshop/secundaire-victimisatie-als-probleem-herstelrecht-als-oplossing
https://alab.institute/rapport-secundaire-victimisatie-als-probleem-herstelrecht-als-oplossing/},
isbn = {9789462908734},
year = {2020},
date = {2020-12-09},
urldate = {2020-12-09},
publisher = {Boom juridisch},
address = {Den Haag},
series = {Amsterdam Institute for Law and Behavior (A-LAB) },
abstract = {Dit rapport gaat over twee actuele onderwerpen: secundaire victimisatie als probleem en herstelrecht als oplossing. Secundaire victimisatie houdt in dat mensen slachtoffer worden door de juridische procedure. Verschillende groepen slachtoffers worden in verband gebracht met secundaire victimisatie, zoals slachtoffers van seksueel geweld, migranten, maar ook letselschadeslachtoffers, artsen, veteranen. Deze slachtoffers worden opnieuw slachtoffer omdat ze niet worden geloofd, niet serieus worden genomen of onjuist worden bejegend door professionals in het recht en daardoor het vertrouwen in het recht verliezen of minder goed herstellen. Herstelrecht is een duurzame vorm van conflictoplossing waarbij principes als herstel van het leed, behoeften van rechtzoekenden, dialoog en wederzijds respect centraal staan.
Herstelrecht beoogt om mensen hun conflict samen in dialoog te laten oplossen. Binnen het strafrecht is er momenteel veel aandacht voor herstelrecht. Mediation in strafzaken wordt nu structureel gefinancierd door de overheid. Maar ook in het aansprakelijkheidsrecht, familierecht en bij de overheid is er steeds meer beweging in de richting van aandacht voor dialoog en immateriële behoeftes.
In het rapport wordt ook verslag gedaan van Europese netwerkactiviteiten rondom het voorkomen van secundaire victimisering van slachtoffers van seksueel geweld en het mogelijk bevorderen van herstel in het kader van toegang tot eerlijke schade vergoeding.
Het onderzoek is vernieuwend omdat het onderzoek verschillende rechtsgebieden betreft. De auteurs laten zien dat de problematiek van secundaire victimisatie niet alleen voorkomt in het strafrecht, maar ook in het civiel- en bestuursrecht. Denk in het bestuursrecht bijvoorbeeld aan de slachtoffers van de kindertoeslagenaffaire. De auteurs beargumenteren dat herstelrechtelijke principes kunnen voorkomen dat mensen last krijgen van een juridische procedure, niet alleen in het strafrecht maar ook in het civiel- en bestuursrecht. Herstelrechtelijke principes kunnen vormgegeven worden in gedragscodes en andere initiatieven.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Dit rapport gaat over twee actuele onderwerpen: secundaire victimisatie als probleem en herstelrecht als oplossing. Secundaire victimisatie houdt in dat mensen slachtoffer worden door de juridische procedure. Verschillende groepen slachtoffers worden in verband gebracht met secundaire victimisatie, zoals slachtoffers van seksueel geweld, migranten, maar ook letselschadeslachtoffers, artsen, veteranen. Deze slachtoffers worden opnieuw slachtoffer omdat ze niet worden geloofd, niet serieus worden genomen of onjuist worden bejegend door professionals in het recht en daardoor het vertrouwen in het recht verliezen of minder goed herstellen. Herstelrecht is een duurzame vorm van conflictoplossing waarbij principes als herstel van het leed, behoeften van rechtzoekenden, dialoog en wederzijds respect centraal staan.
Herstelrecht beoogt om mensen hun conflict samen in dialoog te laten oplossen. Binnen het strafrecht is er momenteel veel aandacht voor herstelrecht. Mediation in strafzaken wordt nu structureel gefinancierd door de overheid. Maar ook in het aansprakelijkheidsrecht, familierecht en bij de overheid is er steeds meer beweging in de richting van aandacht voor dialoog en immateriële behoeftes.
In het rapport wordt ook verslag gedaan van Europese netwerkactiviteiten rondom het voorkomen van secundaire victimisering van slachtoffers van seksueel geweld en het mogelijk bevorderen van herstel in het kader van toegang tot eerlijke schade vergoeding.
Het onderzoek is vernieuwend omdat het onderzoek verschillende rechtsgebieden betreft. De auteurs laten zien dat de problematiek van secundaire victimisatie niet alleen voorkomt in het strafrecht, maar ook in het civiel- en bestuursrecht. Denk in het bestuursrecht bijvoorbeeld aan de slachtoffers van de kindertoeslagenaffaire. De auteurs beargumenteren dat herstelrechtelijke principes kunnen voorkomen dat mensen last krijgen van een juridische procedure, niet alleen in het strafrecht maar ook in het civiel- en bestuursrecht. Herstelrechtelijke principes kunnen vormgegeven worden in gedragscodes en andere initiatieven. |
| Elbers, Nieke; Meijer, S.; Becx, Iris; Schijns, A. J. J. G.; Akkermans, Arno Slachtofferadvocatuur De rol van de advocatuur in de bijstand van slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven Boek Boom Uitgevers, Den Haag, 2019, ISBN: 9789462741287. @book{Dr2019-ep,
title = { Slachtofferadvocatuur De rol van de advocatuur in de bijstand van slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven},
author = {Nieke Elbers and S. Meijer and Iris Becx and A.J.J.G. Schijns and Arno Akkermans},
url = {https://www.managementboek.nl/e-book/9789462741287/slachtofferadvocatuur-n-a-elbers
https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/2356
https://alab.institute/onderzoek_slachtofferadvocatuur/},
isbn = {9789462741287},
year = {2019},
date = {2019-02-21},
urldate = {2019-02-21},
publisher = {Boom Uitgevers},
address = {Den Haag},
series = {Amsterdam Institute for Law and Behavior (A-LAB)},
abstract = {Dit rapport doet verslag van een empirisch onderzoek naar de rol van advocaten van slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven bij het verwezenlijken van hun rechten in de strafprocedure. De rol van de advocatuur is onderzocht in het kader van vijf slachtofferrechten: (1) het recht op algemene en zaakgebonden informatie, (2) het recht op kennisneming van het dossier, (3) het recht op toevoegen van stukken aan het dossier, (4) het recht op het indienen van een vordering tot schadevergoeding en (5) het spreekrecht. Het onderzoek laat zien dat de slachtofferadvocatuur onder andere een belangrijke rol speelt bij het verhalen van de schade in complexe zaken, het verkrijgen van toegang tot het dossier en het toevoegen van documenten aan het dossier.
Naast de bijdrage aan het verwezenlijken van de slachtoffer rechten hebben slachtofferadvocaten twee overkoepelende toegevoegde waarden: ten eerste draagt de toga bij aan empowerment van slachtoffers tijdens de zitting, en ten tweede is de slachtofferadvocatuur in het kader van het strafproces bij uitstek degene die een partijdige belangenbehartiging kan garanderen, onafhankelijk van de ketenpartners. Om de belangen van slachtoffers goed te kunnen behartigen, geven slachtofferadvocaten aan dat een ruimere vergoeding en een vroegtijdige doorverwijzing naar de slachtofferadvocatuur belangrijk is.
De rechtspraktijk moet nog wennen aan de nieuwe rol van het slachtoffer en diens advocaat. De slachtofferadvocatuur rapporteert knelpunten wat betreft de implementatie van de slachtofferrechten. Wel wordt er duidelijk steeds meer rekening gehouden met het slachtoffer. De praktijk is echter op sommige vlakken nog aan het zoeken hoe de wetgeving moet worden uitgelegd en toegepast in de praktijk. Verschillende geïnterviewden willen daarom graag dat de huidige slachtofferrechten eerst goed worden geïmplementeerd alvorens nieuwe slachtofferrechten te introduceren.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Dit rapport doet verslag van een empirisch onderzoek naar de rol van advocaten van slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven bij het verwezenlijken van hun rechten in de strafprocedure. De rol van de advocatuur is onderzocht in het kader van vijf slachtofferrechten: (1) het recht op algemene en zaakgebonden informatie, (2) het recht op kennisneming van het dossier, (3) het recht op toevoegen van stukken aan het dossier, (4) het recht op het indienen van een vordering tot schadevergoeding en (5) het spreekrecht. Het onderzoek laat zien dat de slachtofferadvocatuur onder andere een belangrijke rol speelt bij het verhalen van de schade in complexe zaken, het verkrijgen van toegang tot het dossier en het toevoegen van documenten aan het dossier.
Naast de bijdrage aan het verwezenlijken van de slachtoffer rechten hebben slachtofferadvocaten twee overkoepelende toegevoegde waarden: ten eerste draagt de toga bij aan empowerment van slachtoffers tijdens de zitting, en ten tweede is de slachtofferadvocatuur in het kader van het strafproces bij uitstek degene die een partijdige belangenbehartiging kan garanderen, onafhankelijk van de ketenpartners. Om de belangen van slachtoffers goed te kunnen behartigen, geven slachtofferadvocaten aan dat een ruimere vergoeding en een vroegtijdige doorverwijzing naar de slachtofferadvocatuur belangrijk is.
De rechtspraktijk moet nog wennen aan de nieuwe rol van het slachtoffer en diens advocaat. De slachtofferadvocatuur rapporteert knelpunten wat betreft de implementatie van de slachtofferrechten. Wel wordt er duidelijk steeds meer rekening gehouden met het slachtoffer. De praktijk is echter op sommige vlakken nog aan het zoeken hoe de wetgeving moet worden uitgelegd en toegepast in de praktijk. Verschillende geïnterviewden willen daarom graag dat de huidige slachtofferrechten eerst goed worden geïmplementeerd alvorens nieuwe slachtofferrechten te introduceren. |
| Wilde, B; Malsch, M; Berg, T G C; Hornman, M J; Lammers, M; Stevens, Lonneke Geef ze een vinger en ze willen de hele hand: De toepassing van handpalmafdrukken voor de opsporing en vervolging Boek Boom juridisch, Den Haag, 2017, ISBN: 9789462904354. @book{De_Wilde2017-au,
title = {Geef ze een vinger en ze willen de hele hand: De toepassing van handpalmafdrukken voor de opsporing en vervolging},
author = {B Wilde and M Malsch and T G C Berg and M J Hornman and M Lammers and Lonneke Stevens},
url = {https://www.boomdenhaag.nl/en/webshop/geef-ze-een-vinger-en-ze-willen-de-hele-hand
https://alab.institute/the-use-of-palm-print-comparison/
https://alab.institute/de-toepassing-van-handpalmafdrukken/},
isbn = {9789462904354},
year = {2017},
date = {2017-01-01},
urldate = {2017-01-01},
pages = {260},
publisher = {Boom juridisch},
address = {Den Haag},
series = {Amsterdam Institute for Law and Behavior (A-LAB)},
abstract = {Op de plaats waar een delict is gepleegd worden dikwijls afdrukken van vingers en handpalmen aangetroffen. Omdat deze afdrukken voor iedere persoon in hoge mate uniek zijn, kunnen zij van groot belang zijn voor de opsporing en het bewijs. Om een aangetroffen spoor van een vinger of handpalm aan een verdachte te kunnen koppelen, is het noodzakelijk om van die persoon een vinger- of handpalmafdruk te nemen. Daarom neemt de politie vaak vingerafdrukken van verdachte personen. De aangetroffen vingersporen en genomen vingerafdrukken worden in databanken opgenomen en vergeleken met eerder afgenomen sporen en afdrukken.
De wet maakt een onderscheid tussen vingers en handpalmen. Vingerafdrukken mogen standaard worden genomen bij vrijwel iedere verdachte die door de politie wordt verhoord. Handpalmafdrukken mogen daarentegen niet standaard worden genomen. Dat mag alleen op bevel van een offi cier van justitie en er moet ook een ‘onderzoeksbelang’ zijn. Dat roept vragen op. Waarom zijn er verschillende wettelijke regelingen voor het nemen van vingerafdrukken en handpalmafdrukken? Is standaardafname van handpalmafdrukken verenigbaar met het recht op privacy (art. 8 EVRM)? Kan de wettelijke regeling of de toepassing daarvan wellicht op bepaalde punten worden versoepeld? Welke rol spelen handpalmafdrukken in de praktijk, zowel in vergelijking met vingerafdrukken als met andere typen forensisch bewijs? Bieden zij een meerwaarde ten opzichte van andere mogelijkheden tot sporenonderzoek?
Dit boek bespreekt het onderzoek dat naar deze vragen is gedaan in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC). Het onderzoek is uitgevoerd door een interdisciplinair team van onderzoekers van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en de sectie Strafrecht van de Vrije Universiteit Amsterdam.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Op de plaats waar een delict is gepleegd worden dikwijls afdrukken van vingers en handpalmen aangetroffen. Omdat deze afdrukken voor iedere persoon in hoge mate uniek zijn, kunnen zij van groot belang zijn voor de opsporing en het bewijs. Om een aangetroffen spoor van een vinger of handpalm aan een verdachte te kunnen koppelen, is het noodzakelijk om van die persoon een vinger- of handpalmafdruk te nemen. Daarom neemt de politie vaak vingerafdrukken van verdachte personen. De aangetroffen vingersporen en genomen vingerafdrukken worden in databanken opgenomen en vergeleken met eerder afgenomen sporen en afdrukken.
De wet maakt een onderscheid tussen vingers en handpalmen. Vingerafdrukken mogen standaard worden genomen bij vrijwel iedere verdachte die door de politie wordt verhoord. Handpalmafdrukken mogen daarentegen niet standaard worden genomen. Dat mag alleen op bevel van een offi cier van justitie en er moet ook een ‘onderzoeksbelang’ zijn. Dat roept vragen op. Waarom zijn er verschillende wettelijke regelingen voor het nemen van vingerafdrukken en handpalmafdrukken? Is standaardafname van handpalmafdrukken verenigbaar met het recht op privacy (art. 8 EVRM)? Kan de wettelijke regeling of de toepassing daarvan wellicht op bepaalde punten worden versoepeld? Welke rol spelen handpalmafdrukken in de praktijk, zowel in vergelijking met vingerafdrukken als met andere typen forensisch bewijs? Bieden zij een meerwaarde ten opzichte van andere mogelijkheden tot sporenonderzoek?
Dit boek bespreekt het onderzoek dat naar deze vragen is gedaan in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC). Het onderzoek is uitgevoerd door een interdisciplinair team van onderzoekers van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en de sectie Strafrecht van de Vrije Universiteit Amsterdam. |
| Laarman, B. S.; Van, A. J.; Akkermans, A. J. Perspectieven op het Instituut Asbestslachtoffers. Een verkennend onderzoek naar het functioneren van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) Boek Boom juridisch, 2016, ISBN: 9789462901742. @book{86775e39f57f432a86c52e07c70fdffa,
title = {Perspectieven op het Instituut Asbestslachtoffers. Een verkennend onderzoek naar het functioneren van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS)},
author = {B. S. Laarman and A. J. Van and A. J. Akkermans},
url = {https://research.vu.nl/en/publications/perspectieven-op-het-instituut-asbestslachtoffers-een-verkennend-
https://alab.institute/perspectieven-op-het-instituut-asbestslachtoffers-boom-juridisch/
},
isbn = {9789462901742},
year = {2016},
date = {2016-01-01},
urldate = {2016-01-01},
pages = {102},
publisher = {Boom juridisch},
series = {Amsterdam Centre for Comprehensive Law},
abstract = {Dit boek doet verslag van een onderzoek naar het functioneren van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Het doel van het IAS is slachtoffers of hun nabestaanden een laagdrempelige, snelle en zorgvuldige toegang te verschaffen tot een vergoeding, hun een juridische lijdensweg te besparen, en blijk te geven van de maatschappelijke erkenning voor hun lijden. In de vijftien jaar dat het IAS bestaat, hebben 6.250 mesothelioomslachtoffers de weg naar het IAS weten te vinden.
Als bijzondere voorziening voor asbest slachtoffers heeft het IAS veel lof ontvangen, zowel nationaal als internationaal. Er is echter ook kritiek geuit op het functioneren van het IAS. In dit onafhankelijke onderzoek wordt deze kritiek onderzochten worden mogelijkheden verkend om de werkwijze van het IAS te verbeteren.
Er is gesproken met alle bij het IAS betrokken partijen en met asbestslachtoffers. Ook is oriënterend onderzocht of kan worden geleerd van de praktijk van compensatie van asbestslachtoffers in het Verenigd Koninkrijk en in de Australische deelstaat New South Wales. Het onderzoek mondt uit in een bespreking van een aantal mogelijke punten van verbetering.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Dit boek doet verslag van een onderzoek naar het functioneren van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Het doel van het IAS is slachtoffers of hun nabestaanden een laagdrempelige, snelle en zorgvuldige toegang te verschaffen tot een vergoeding, hun een juridische lijdensweg te besparen, en blijk te geven van de maatschappelijke erkenning voor hun lijden. In de vijftien jaar dat het IAS bestaat, hebben 6.250 mesothelioomslachtoffers de weg naar het IAS weten te vinden.
Als bijzondere voorziening voor asbest slachtoffers heeft het IAS veel lof ontvangen, zowel nationaal als internationaal. Er is echter ook kritiek geuit op het functioneren van het IAS. In dit onafhankelijke onderzoek wordt deze kritiek onderzochten worden mogelijkheden verkend om de werkwijze van het IAS te verbeteren.
Er is gesproken met alle bij het IAS betrokken partijen en met asbestslachtoffers. Ook is oriënterend onderzocht of kan worden geleerd van de praktijk van compensatie van asbestslachtoffers in het Verenigd Koninkrijk en in de Australische deelstaat New South Wales. Het onderzoek mondt uit in een bespreking van een aantal mogelijke punten van verbetering. |
| Wilken, Annelies Het medisch beoordelingstraject bij letselschade: verslag van een juridisch handelingsonderzoek Boek Boom Juridische Uitgevers, 's-Gravenhage, Netherlands, 2015, ISBN: 9789462900363. @book{Wilken2015-uv,
title = {Het medisch beoordelingstraject bij letselschade: verslag van een juridisch handelingsonderzoek},
author = {Annelies Wilken},
url = {https://www.boomdenhaag.nl/en/webshop/het-medisch-beoordelingstraject-bij-letselschade
https://alab.institute/het-medisch-beoordelingstraject-bij-letselschade-2/},
isbn = {9789462900363},
year = {2015},
date = {2015-03-17},
urldate = {2015-03-17},
pages = {287},
publisher = {Boom Juridische Uitgevers},
address = {'s-Gravenhage, Netherlands},
series = {Amsterdam Institute for Law and Behavior (A-LAB)},
abstract = {Het medisch beoordelingstraject is een knelpunt in de afwikkeling van letselschade. Dit boek bevat een verslag van een juridisch empirisch onderzoek naar mogelijkheden ter verbetering van dit medisch beoordelingstraject, welk onderzoek heeft geleid tot de Medische Paragraaf bij de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL). Er komt een aantal onderwerpen aan bod ten aanzien waarvan juridische lacunes bestonden, hetgeen tot problemen in het medisch beoordelingstraject leidde. Dat betreft achtereenvolgens (i) de betekenis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in letselschadezaken, (ii) de professionele standaard van de medisch adviseur in letselschadezaken en (iii) het blokkeringsrecht uit artikel 7:464 lid 2 BW. Ook komt de inhoud en het totstandkomingsproces van de Medische Paragraaf aan bod; het boek geeft inzicht in de empirisch juridische methodologie van juridisch handelingsonderzoek aan de hand waarvan de Medische Paragraaf in nauwe samenwerking met de letselschadepraktijk tot stand is gekomen en illustreert het belang van deze onderzoeksmethode voor de ontwikkeling van private regulering.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Het medisch beoordelingstraject is een knelpunt in de afwikkeling van letselschade. Dit boek bevat een verslag van een juridisch empirisch onderzoek naar mogelijkheden ter verbetering van dit medisch beoordelingstraject, welk onderzoek heeft geleid tot de Medische Paragraaf bij de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL). Er komt een aantal onderwerpen aan bod ten aanzien waarvan juridische lacunes bestonden, hetgeen tot problemen in het medisch beoordelingstraject leidde. Dat betreft achtereenvolgens (i) de betekenis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in letselschadezaken, (ii) de professionele standaard van de medisch adviseur in letselschadezaken en (iii) het blokkeringsrecht uit artikel 7:464 lid 2 BW. Ook komt de inhoud en het totstandkomingsproces van de Medische Paragraaf aan bod; het boek geeft inzicht in de empirisch juridische methodologie van juridisch handelingsonderzoek aan de hand waarvan de Medische Paragraaf in nauwe samenwerking met de letselschadepraktijk tot stand is gekomen en illustreert het belang van deze onderzoeksmethode voor de ontwikkeling van private regulering. |
| Akkermans, A. J.; Hulst, J. E.; Claassen, L.; Boom, A.; Elbers, N. A.; Wees, K. A. P. C.; Bruinvels", D. J. Affectieschade. Slachtoffers en Aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht Boek Boom Lemma, 2015, ISBN: 9789462364356, (Heruitgave van het gelijknamige onderzoeksrapport uit 2008 ter gelegenheid van het nieuwe Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade.). @book{019d002fc3024409b15f85851398abd7,
title = {Affectieschade. Slachtoffers en Aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht},
author = {A. J. Akkermans and J. E. Hulst and L. Claassen and A. Boom and N. A. Elbers and K. A. P. C. Wees and D. J. Bruinvels"},
url = {https://research.vu.nl/en/publications/affectieschade-slachtoffers-en-aansprakelijkheid-een-onderzoek-na
https://alab.institute/affectieschade-slachtsoffers-en-aansprakelijkheid/},
isbn = {9789462364356},
year = {2015},
date = {2015-01-01},
urldate = {2015-01-01},
publisher = {Boom Lemma},
series = {Amsterdam Centre for Comprehensive Law},
abstract = {Affectieschade is de in Nederland gebruikte naam voor verdriet en ander immaterieel nadeel dat naasten lijden wanneer een dierbare door een ongeval of strafbaar feit komt te overlijden of ernstig en blijvend letsel oploopt. Anders dan de meeste landen om ons heen kent Nederland momenteel geen algemeen recht op smartengeld voor naasten. Met de vraag of, en zo ja, hoe precies, zo’n vergoeding mogelijk zou moeten zijn, wordt in ons land al geruime tijd geworsteld. Het Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade bevat een nieuw voorstel voor de vergoeding van affectieschade. De voorgestelde regeling borduurt onder andere voort op een onderzoek dat in 2008 door de Vrije Universiteit werd verricht onder naasten en nabestaanden in Nederland, en voor een deel ook in Belgi"e waar vanouds wél een recht op vergoeding van affectieschade bestaat. Het wetsvoorstel dat destijds onderwerp van debat was kwam uiteindelijk niet door de Eerste Kamer. Maar het toen verrichte onderzoek is nog immer actueel. Ter gelegenheid van het nieuwe wetsvoorstel wordt in dit boek het onderzoeksrapport van destijds opnieuw uitgebracht."},
note = {Heruitgave van het gelijknamige onderzoeksrapport uit 2008 ter gelegenheid van het nieuwe Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
Affectieschade is de in Nederland gebruikte naam voor verdriet en ander immaterieel nadeel dat naasten lijden wanneer een dierbare door een ongeval of strafbaar feit komt te overlijden of ernstig en blijvend letsel oploopt. Anders dan de meeste landen om ons heen kent Nederland momenteel geen algemeen recht op smartengeld voor naasten. Met de vraag of, en zo ja, hoe precies, zo’n vergoeding mogelijk zou moeten zijn, wordt in ons land al geruime tijd geworsteld. Het Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade bevat een nieuw voorstel voor de vergoeding van affectieschade. De voorgestelde regeling borduurt onder andere voort op een onderzoek dat in 2008 door de Vrije Universiteit werd verricht onder naasten en nabestaanden in Nederland, en voor een deel ook in Belgi"e waar vanouds wél een recht op vergoeding van affectieschade bestaat. Het wetsvoorstel dat destijds onderwerp van debat was kwam uiteindelijk niet door de Eerste Kamer. Maar het toen verrichte onderzoek is nog immer actueel. Ter gelegenheid van het nieuwe wetsvoorstel wordt in dit boek het onderzoeksrapport van destijds opnieuw uitgebracht." |
| Hulst, J. E.; Akkermans, A. J.; Buschbach, S. Excuses aan verkeersslachtoffers. Een onderzoek naar baten, effectiviteit en methode van het bevorderen door verzekeraars van het aanbieden van excuses aan verkeersslachtoffers Boek Boom Lemma, 2014, ISBN: 9789462360372. @book{75baec0a59d14021905690be80326316,
title = {Excuses aan verkeersslachtoffers. Een onderzoek naar baten, effectiviteit en methode van het bevorderen door verzekeraars van het aanbieden van excuses aan verkeersslachtoffers},
author = {J. E. Hulst and A. J. Akkermans and S. Buschbach},
url = {https://research.vu.nl/en/publications/excuses-aan-verkeersslachtoffers-een-onderzoek-naar-baten-effecti
https://alab.institute/excuses-aan-verkeersslachtoffers/},
isbn = {9789462360372},
year = {2014},
date = {2014-01-01},
urldate = {2014-01-01},
pages = {136},
publisher = {Boom Lemma},
abstract = {In opdracht van de stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) is in kaart gebracht hoeveel wetenschappelijk bewijs bestaat voor de veronderstelling dat het zinvol is dat verzekeraars bevorderen dat hun verzekerden die een verkeersongeval hebben veroorzaakt, excuses aanbieden aan de personen die daarbij gewond zijn geraakt – althans dat persoonlijk contact wordt opgenomen zodat een interactie van die strekking plaats kan vinden. Ook is onderzocht wat de voorwaarden zijn waaronder excuses effectief kunnen zijn, op welke wijze verzekeraars het aanbieden daarvan kunnen bevorderen, en hoe dat aanbieden het beste kan plaatsvinden. Deze vragen zijn in de bredere context geplaatst van de vraag wat verzekeraars, naast het bevorderen van persoonlijk contact tussen veroorzaker en slachtoffer, kunnen doen aan de omstandigheid dat verkeersslachtoffers door het ongeval en zijn gevolgen ook ‘rood staan op hun emotionele bankrekening’.},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {book}
}
In opdracht van de stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) is in kaart gebracht hoeveel wetenschappelijk bewijs bestaat voor de veronderstelling dat het zinvol is dat verzekeraars bevorderen dat hun verzekerden die een verkeersongeval hebben veroorzaakt, excuses aanbieden aan de personen die daarbij gewond zijn geraakt – althans dat persoonlijk contact wordt opgenomen zodat een interactie van die strekking plaats kan vinden. Ook is onderzocht wat de voorwaarden zijn waaronder excuses effectief kunnen zijn, op welke wijze verzekeraars het aanbieden daarvan kunnen bevorderen, en hoe dat aanbieden het beste kan plaatsvinden. Deze vragen zijn in de bredere context geplaatst van de vraag wat verzekeraars, naast het bevorderen van persoonlijk contact tussen veroorzaker en slachtoffer, kunnen doen aan de omstandigheid dat verkeersslachtoffers door het ongeval en zijn gevolgen ook ‘rood staan op hun emotionele bankrekening’. |
| Verbruggen, J. Previously institutionalized youths on the road to adulthood: A longitudinal study on employment and crime Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 2014, (Naam instelling promotie: VU Vrije Universiteit Naam instelling onderzoek: VU Vrije Universiteit). @phdthesis{7183024920904612868ffd8d292653a3,
title = {Previously institutionalized youths on the road to adulthood: A longitudinal study on employment and crime},
author = {J. Verbruggen},
url = {https://research.vu.nl/en/publications/previously-institutionalized-youths-on-the-road-to-adulthood-a-lo
https://alab.institute/previously-institutionalized-youths-on-the-road-to-adulthood/},
year = {2014},
date = {2014-01-01},
urldate = {2014-01-01},
school = {Vrije Universiteit Amsterdam},
abstract = {It is January 1995 when four young people are discharged
from a juvenile justice institution in the eastern part of the
Netherlands. James is 18 years old, Ray 17, and Regina and
Ellen are aged 16, and at their young age, they have already
experienced problems in multiple domains. They all grew
up in a problematic family environment, experienced
diffi culties in school, suffered from psychological and
behavioral problems and engaged in delinquent behavior.
As the gate behind them closes, they walk to the train
station. Then they all go their separate ways. How will
each of them fare on the road to adulthood?
In the Netherlands, over 4,000 youths are institutionalized
in juvenile justice or youth care institutions every year
because there are serious concerns about their behavior
and development. However, it is largely unknown how
previously institutionalized youths fare on the road to
adulthood. To what extent do they engage in criminal
behavior in adulthood? Are they able to make a successful
transition into one of the most important adult life
domains: the labor market? And how many of them end
up living conventional lives?
To answer these questions, this publication aims to
provide insight into the role of employment and crime
in the adult lives of previously institutionalized youths.
Using data from the 17Up study, a longitudinal study
on 540 previously institutionalized men and women,
this publication examines the effect of employment on
offending, the effects of conviction and incarceration
on employment chances, and the extent to which
employment and crime infl uence adult life adjustment of
previously institutionalized youths.
Janna Verbruggen (1985) studied Criminology and Developmental
Psychology at VU University in Amsterdam,
the Netherlands. She conducted the research for this
publication at the Phoolan Devi Institute, a collaboration
between VU University and the Netherlands Institute
for the Study of Crime and Law Enforcement (NSCR).
She currently works as a lecturer and researcher in
Criminology at Cardiff University in the United Kingdom.},
note = {Naam instelling promotie: VU Vrije Universiteit Naam instelling onderzoek: VU Vrije Universiteit},
keywords = {},
pubstate = {published},
tppubtype = {phdthesis}
}
It is January 1995 when four young people are discharged
from a juvenile justice institution in the eastern part of the
Netherlands. James is 18 years old, Ray 17, and Regina and
Ellen are aged 16, and at their young age, they have already
experienced problems in multiple domains. They all grew
up in a problematic family environment, experienced
diffi culties in school, suffered from psychological and
behavioral problems and engaged in delinquent behavior.
As the gate behind them closes, they walk to the train
station. Then they all go their separate ways. How will
each of them fare on the road to adulthood?
In the Netherlands, over 4,000 youths are institutionalized
in juvenile justice or youth care institutions every year
because there are serious concerns about their behavior
and development. However, it is largely unknown how
previously institutionalized youths fare on the road to
adulthood. To what extent do they engage in criminal
behavior in adulthood? Are they able to make a successful
transition into one of the most important adult life
domains: the labor market? And how many of them end
up living conventional lives?
To answer these questions, this publication aims to
provide insight into the role of employment and crime
in the adult lives of previously institutionalized youths.
Using data from the 17Up study, a longitudinal study
on 540 previously institutionalized men and women,
this publication examines the effect of employment on
offending, the effects of conviction and incarceration
on employment chances, and the extent to which
employment and crime infl uence adult life adjustment of
previously institutionalized youths.
Janna Verbruggen (1985) studied Criminology and Developmental
Psychology at VU University in Amsterdam,
the Netherlands. She conducted the research for this
publication at the Phoolan Devi Institute, a collaboration
between VU University and the Netherlands Institute
for the Study of Crime and Law Enforcement (NSCR).
She currently works as a lecturer and researcher in
Criminology at Cardiff University in the United Kingdom. |